Molenaarsambacht op UNESCO lijst immaterieel erfgoed
Op 5 december 2017 was het feest voor de Nederlandse molenaars. Het oude ambacht van molenaar is door UNESCO erkend als Cultureel Immaterieel Erfgoed. Een erkenning voor een oud ambacht met een mooie toekomst.
Immaterieel Erfgoed
Op 6 december 2023 is het ambacht Olieslaan ingeschreven in de inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland.
Stichting Beheer Noordmolen
De stichting draagt zorg voor het overdragen van het erfgoed De Noordmolen en de vrijwillige molenaars spelen daarbij die belangrijke rol, die nu door UNESCO als cultureel erfgoed is aangemerkt. Het ambacht molenaar is dat culturele immateriële erfgoed. En het is voor het eerst dat een Nederlands cultureel erfgoed die erkenning heeft gekregen.
Een stukje Geschiedenis
Zo’n 5000 jaar geleden schakelde de mens over van jacht/verzamelen naar landbouw. Het graan werd (meestal) door hardwerkende vrouwen gemalen, bijvoorbeeld door deze Egyptische vrouw met een maalsteen.
Kalksteen beeldje uit een graf in Egypte van de 5e Dynastie van het Oude Rijk, 2465-2323 v. Chr.
Rond 6.000 voor Christus wreef men de graankorrels fijn tussen twee stenen. Eén steen was uitgehold, hierop plaatste men een andere steen en zo werden de korrels tot poeder verbrijzeld. Hier van afgeleid is de handmolen die is ontstaan in het begin van onze jaartelling. De handmolen (queerne) of roterende molen bestond uit twee stenen, rond van vorm. Hierin werd het graan tussen een vaste (onderste steen) en een draaibare (bovenste) molensteen van ongeveer 30 cm doorsnede fijn gemaakt. Deze stenen worden ook de ligger en de loper genoemd. De Romeinse uitvinding hiervan stamt uit de 1e eeuw voor Chr.
De ontwikkeling van wind- en watermolens riep al in de Romeinse tijd een nieuw beroep in het leven: dat van mulder of molenaar. Molens aangedreven door slaven of dieren. Als een paard of ezel werd ingezet zijn we gaan spreken van rosmolens. In het Romeinse Rijk trad de watermolen in werking en de arbeid werd uiteraard op slag heel wat lichter.
De Romeinen hebben bijgedragen aan de verspreiding over het Romeinse Rijk, dat tot bij de Rijn zijn noordelijke grens, de Limes kende. Het heeft ettelijke jaren geduurd eer de watergraanmolens zich een plaats wisten te veroveren naast de door slaven of dieren bewogen molens. De minder snelle verbreiding van de waterradmolens moet voor een groot deel toegeschreven worden aan het feit, dat handqueernen en rosmolens overal geplaatst konden worden, terwijl men – wat de watermolens betreft – steeds afhankelijk was van de aanwezigheid van stromend water. In Engeland zijn bij de door de Romeinen aangelegde wal van Hadrianus fragmenten van onderslagraden, benevens complete maalstenen ontdekt van een drietal watermolens uit de 3e eeuw, mogelijk uit het laatst van de 2e eeuw.
Water- en wind- en rosmolens
De ontwikkeling van wind- en watermolens riep al in de Romeinse tijd een nieuw beroep in het leven: dat van mulder of molenaar. Molens aangedreven door slaven of dieren. Als een paard of ezel werd ingezet zijn we gaan spreken van rosmolens. In Rome trad de watermolen in werking en de arbeid werd uiteraard op slag heel wat lichter.
De Griekse geograaf Strabo (64 voor Chr. – 20 na Chr.) vermeldt voor het eerst een watermolen voor het malen van graan, die Romeinse soldaten in het paleis van Koning Mithridates van Pontus (Anatolia, nu Turkije) zouden hebben gezien. Romeinse ingenieurs verbeterden het schepbord, het tandrad en het wiel dat de kracht diende over te brengen op de as van de molensteen en daarmee het prestatievermogen.
watermolencomplex Barbegal
Het Romeinse Rijk had veel graan nodig voor de voedselvoorziening van legionairs en steden als Rome en Arlas. Bij Arlas in Frankrijk hebben archeologen recent het Romeins ‘industrieel’ watermolencomplex Barbegal gevonden, 16 bovenslagraderen dreven evenzoveel maalstenen aan. De meelfabriek maakte productie op grotere schaal mogelijk met minder menselijke inspanning.
In februari 2024 is een artikel verschenen met prachtige illustraties over nieuwe ontdekkingen over het complex bij Barbegal dat je HIER kunt lezen.
Het was al bekend dat de Romeinen meesters waren in wat we nu watermanagement noemen.
Aquaducten met een verval van 30 – 40 cm per kilometer, badhuizen en loden leidingen voor drinkwater. Er wordt wel beweerd dat de instorting van het Romeinse Rijk is veroorzaakt door hersenverweking bij de senatoren, die loodvergiftiging opliepen.
Romeinse watermolens
In 2016 heeft Marco (M.M.C.) van Tiggelen een scriptie geschreven voor zijn studie aan de Radboud Universiteit. De scriptie “Romeinse watermolens: De techniek, de toepassing en het belang van watermolens in de late oudheid.” Beschrijft niet alleen de ontwikkeling en de opkomst van watermolens in de Romeinse tijd van circa 200 jaar voor tot circa 300 jaar na de jaartelling, maar ook met name de invloed van de slavernij hier in.
|
Marco van Tiggelen eindigt de conclusie van zijn scriptie als volgt:
|
Verantwoording:
Marco (M.M.C.) van Tiggelen – Radboud Universiteit
Download de scriptie Romeinse watermolens – Marco van Tiggelen – Radboud Universiteit
Meerdere technieken werden ontwikkeld
Nadat de water aangedreven graanmolen zijn intrede had gedaan werden in de loop der eeuwen meerdere technieken ontwikkeld zowel qua aandrijving als wat betreft te bewerken producten. Zo werden watermolens ontwikkeld die we nu kennen als getijdemolens, schipmolens, bovenslag- en onderslagmolens. Voor allerlei producten werden water aangedreven molens ontwikkeld, zoals de zaagmolen, papiermolen en oliemolen; eenzelfde aandrijfsysteem voor geheel verschillende bewerkingen. Leonardo da Vinci (1452-1519) ontwierp bijvoorbeeld ook een radbaggermolen, waarvan hieronder een afbeelding.
Voor de verspreiding van watermolens naar Oost-Nederland moet meer gedacht worden aan de Merovingen en Karolingen. We hebben het vaak over de donkere middeleeuwen, de tijd na de Romeinen van 400 tot 700 na Christus. Recent onderzoek toont aan dat die periode een relatief welvarende tijd was, waarin de Romeinse technologie niet alleen werd gebruikt maar ook verbeterd. Men kan zich voorstellen dat rondreizende molenbouwers werden ingehuurd door kasteelheren en kloosters. Het bezit van een molen was een rendabele zaak en vroeg een relatief forse investering, een investering waartoe veelal alleen kasteelheren en kloosterordes in staat waren.
De Noordmolens
Precies weten we het niet wanneer de Noordmolens zijn gebouwd en ook niet door wie. Wat we weten is dat de molen van 1325-1336 voorkomt in het Bisschoppelijk register van de Bisschop van Utrecht en dat de Noordmolen in 1347 wordt vermeld in de verkoopakte van Huis Eijsinc, door de koper Hermannus van Twicklo, Twickel genoemd. Die akte wordt bewaard op kasteel Twickel.
De Noordmolens, links de oliemolen en rechts de graanmolen, stroomafwaarts bekeken, bleven eeuwen in gebruik. De graanmolen tot het begin van de 19e eeuw en is afgebroken omstreeks 1825 toen het malen niet meer rendabel was als gevolg van de industriële ontwikkelingen.
Ook de oliemolen raakte in verval. Wel is er in 1830 een volledige demontage geweest, maar de Noordmolen heeft daarna door concurrentie niet lang meer dienst gedaan. De molen kon op één dag ca. 40 l olie produceren, terwijl een fabrieksmatig proces in die jaren wel 10.000 l haalde.
Het buitenwerk werd in 1917 weggehaald, terwijl het molengebouw en de stuw zelf nog wel een opknapbeurt kreeg om hem als monument in stand te houden. Een kadesteen met inscriptie “Renovatum 1917” herinnert daaraan. Het binnenwerk is steeds blijven liggen, ook toen hij tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers als opslagplaats voor munitie werd gebruikt. Een geluk bij een ongeluk, want toen Twickel in 1976 besloot om de molen weer molenvaardig te maken hoefde men niet allerlei constructies te bedenken omdat het binnenwerk (bijna totaal vergaan) was blijven liggen. In 1984 werd een nieuwe wateras met rad geplaatst. Geholpen door financiële steun van overheid, de Vrienden van Twickel en serviceclubs werd het binnenwerk in 1989/’90 gerestaureerd en kon de molen in 1990 weer draaien.
Overdracht van het ambacht
Iedere zondag en in vakantietijd woensdag t/m zaterdag oefenen de vrijwilligers het ambacht molenaar uit en is de oliemolen vrij toegankelijk voor publiek. Nieuwe vrijwilligers kunnen de opleiding tot watermolenaar volgen bij het Gilde van Vrijwillige Molenaars of krijgen een interne opleiding. Na enige tijd boventallig als ‘gezel’ te hebben meegedraaid worden ze zelfstandig als molenaar ingezet.
Een bijzondere vorm van overdracht is erfgoededucatie voor leerlingen van basisscholen. Na een voorbereidingsles over molens in het algemeen en de oliemolen in het bijzonder volgt een molenbezoek. Bij dat bezoek leren de kinderen meer over details van de molen aan de hand van foto-opdrachten en wordt het ambacht uitgeoefend. In een derde les wordt op school de opgedane kennis verdiept door de leerlingen vragen over het bezoek te laten beantwoorden en een bouwplaat van de molen te bewerken.
Daarnaast worden gedurende het gehele jaar groepen ontvangen waaronder leerlingen van het Coornhertcollege te Haarlem.
De ambachtslieden van de Noordmolen dragen hun kennis ook graag aan je over. Tot ziens in de molen.