Artikelen over de Noordmolen en aanverwante onderwerpen
Op deze pagina kun je verschillende artikelen lezen uit verschillende categorieën die door de vrijwillige molenaars zijn geschreven. Over de Noordmolen, de omgeving van de Noordmolen, de techniek en andere onderwerpen.
Heb je een artikel dat interessant kan zijn om op deze pagina vermeld te worden, neem dan contact met ons op via het contactformulier.
De Noordmolen
- Molenstenen Noordmolen
- Zoektocht herkomst molensteen
- Een dag in de Noordmolen
- De Noordmolen van Twickel, verkeersknooppunt
- De Noordmolen aan het Marskramerspad
Molens
Techniek
- Jaarlijkse controle/inspectie tijdens Molendag 10-5-2014
- Gegevens uit bouwarchief Twickel
- Knuppelstrop veel gebruikt in molens
- Kroonwiel, kamwiel en schijfloop
Artikelen over het waterbeheer
- “Oelerbeek” aandrijvende kracht van de Noordmolen
- NAP peilmerk
- Waterhuishouding bij natuurgerichte bedrijfsvoering
- Schone Oeler- en Azelerbeek
- Waterschap Vechtstromen
- Water voor en na de Noordmolen
- Watertoevoer Noordmolen via de Oelerbeek
- De rechten en strijd om het beekwater
- Carelshaven en varen met een zomp langs de Noordmolen
- Azelermeen
Landgoed Twickel
Molenstenen Noordmolen
In de Noordmolen zijn in totaal zes stuks molenstenen aanwezig, waarvan er drie nog gebruikt worden. Dit zijn de kollerstenen (kantstenen) en de ligger welke dienst doen op de kollergang.
Verder liggen er in de vloer van de molen twee stuks maalstenen van de helaas afgebroken korenmolen die aan de overzijde aan de beek heeft gestaan. Dan ligt er ook in de vloer nog een gebroken ligger (1741) van de huidige oliemolen.
Molenstenen hebben, afhankelijk van de toepassing, verschillende vormen en zijn op een andere manier bewerkt.
Maalstenen
In een korenmolen wordt het graan tot meel vermalen of gebroken door middel van twee (een koppel) molenstenen of maalstenen. Het scherpsel tussen de stenen kan, afhankelijk van het te malen product, verschillende patronen hebben. Voor het uitzetten van een nieuw scherpsel op een steen wordt een houten mal gebruikt. Het opnieuw scherp maken van een steen noemt men het billen van een molensteen. De stenen zijn voorzien van een rond gat, waardoorheen de steenspil steekt. De ronddraaiende steen, de zgn. loper, heeft aangrijpingspunten (meestal vier of twee, soms drie) voor de rijn die hem met de steenspil verbindt.
Stenen met zwelggaten
Koekenstenen hebben zwelggaten om de brokken van de lijnkoeken tussen de stenen te krijgen. Ook eekstenen hebben vaak zwelggaten om de fijngehakte eikenschors tussen de stenen te brengen.
Pelstenen
Het pellen gebeurt meestal op twee naast elkaar liggende koppels pelstenen. Een pelsteen heeft geen ijzeren banden, omdat een pelsteen met de zijkant de gerst pelt, over een metalen plaat met gaatjes die als een soort van rasp werkt. Ook is er geen scherpsel aanwezig, maar enkel een aantal ‘waaikerven’ om wind in het maalkoppel te genereren.
Kollerstenen
Kollerstenen van een oliemolen hebben vierkante gaten en onderscheiden zich daarmee van de andere molenstenen, die een rond gat hebben. Kollerstenen rollen over een vlakke ligger, waarbij ze door middel van wrijving de zaden openbreken.
Molenaar Jan Hilverdink
Zoektocht herkomst molensteen
Zoals de meeste molenaars van de Noordmolen weten ben ik sinds 2013 op zoek naar de herkomst van de molensteen van 1741 (zie foto) die in de vloer ligt in de Noordmolen aan de noordzijde.
Deze gebroken steen met een diameter van 205 cm. en in het midden een gat van vierkant 30×30 cm., die dicht gemaakt is met cement, is een molensteen van waarschijnlijk blauwe hardsteen. Het vierkante gat wijst er normaal gesproken, volgens de molenkenners op, dat het hier gaat om een kollersteen (kantsteen).
Deze gebroken steen met een diameter van 205 cm. en in het midden een gat van vierkant 30×30 cm., die dicht gemaakt is met cement, is een molensteen van waarschijnlijk blauwe hardsteen. Het vierkante gat wijst er normaal gesproken, volgens de molenkenners op, dat het hier gaat om een kollersteen (kantsteen).
Bouwarchief
In het bouwarchief en het historisch archief van Twickel kan ik niets over deze steen vinden. Navraag bij de molenbouwers die de laatste renovaties hebben verricht, Wintels Denekamp, Eswebe Hengelo, Groot Roesink Voorst, RIBO (de vertegenwoordigend opdrachtgever renovatie 1989), het Oversticht, Monumentenzorg, Overijsselse Molenstichting, bijna alle Oliemolens in Nederland, etc. leverde geen direct resultaat op.
Wel kreeg ik van Molensteenmakerij Hans Titulaer aangereikt dat “de steen” uit de molen zelf of uit de directe omgeving moest komen omdat men vroeger niet met een (gebroken) steen van ca. 2500 kg. (gezien de grote diameter) ging sjouwen om die in een vloer te leggen en dat klinkt heel logisch.
Maar ik had steeds in gedachten dat het om een kollersteen (vierkant gat) ging en dat deze veel te groot was voor een water aangedreven oliemolen. Deze grote diameter wordt wel gebruikt als kollersteen in een wind- of rosmolen.
Renovatie
Tijdens de renovatie van 1989 is de bestaande vloer verwijderd omdat onder andere het doodbed opnieuw is opgemetseld. Tevens is de lade (slagbank, blokbalk) vernieuwd inclusief de stuitblokken en ook de vuister is opnieuw opgebouwd. Daarna is de vloer weer opnieuw bestraat. Dit is bekend via het bestek uit het Twickel bouwarchief en hetzelfde heb ik ook gehoord uit de mond van heer J. Wintels uit Denekamp die samen met zijn vader bij de renovatie was betrokken. Hij kon zich van “de steen” echter niets meer herinneren.
Toen ik in april jongstleden aan mede molenaar Gerrit Westenberg vroeg of hij misschien iets wist over “de steen” vertelde hij dat hij in het verleden iets gehoord had van een molenaar of molenbouwer uit Fleringen. Deze heeft verteld dat hij “de steen” gezien had toen deze omgekeerd lag en dat er toen slijtsporen te zien waren in de steen die erop wezen dat het om een ligger ging. Omdat “de steen” nu andersom ligt zijn deze sporen niet te zien.
In molenstenen werden/worden vaak een jaartal en een monogram (huismerk) gebeiteld door de steenhouwer. Dit werd altijd aan de achterkant of onderkant van de steen gedaan, om dit zo lang mogelijk zichtbaar te houden. Dit wijst er op dat “de steen” op zijn “kop” ligt.
Bijna zeker
Het is bijna zeker dat “de steen” een oude ligger is van de Noordmolen. Willen we zekerheid dan moeten we het gebroken deel van de steen lichten zodat we de slijtsporen van de kantstenen kunnen zien. Nog beter is om de gehele steen te lichten dan kunnen we e.v.t. ook de “koning” zien (zie foto). Dit is de verhoging in het midden van de steen die er voor zorgt dat er geen zaad of meel in het taatslager valt. De huidige ligger heeft een diameter van 189 cm. dit komt redelijk in de buurt, via de kuip werd dit aangepast aan de diameter van het doodbed.
Vierkant gat
Waarom dan een vierkant gat? De molenaar van de Pelmolen in Rijssen vertelde mij dat er vroeger vaak “halffabricaten” molenstenen werden geleverd met een klein gat die door de molenaar op maat werden gemaakt voor de te gebruiken toepassing.
Dit is b.v. ook het geval geweest bij de kantstenen van de Noordmolen (zie foto), hier is te zien dat het oorspronkelijke gat van de kollersteen rond is geweest en m.b.v. cement vierkant is gemaakt om te passen op de kollersteenas.
De huidige ligger heeft een “koning” van rond ca. 60 cm. en 3 cm. hoog, met hier bovenop een houten 6 cm. verhoging en een rond gat van ca. 20 cm. waar het taatslager in is geplaatst.
Dit gat kan vroeger ook wel vierkant geweest zijn omdat het dient om de as van de steenspil een lagering te bieden. Tegenwoordig wordt de steenspil bijna altijd gelagerd via een taatslager, vroeger kon dit ook op een andere manier zijn gelagerd bijvoorbeeld met een potlager. Het maakt dan ook in principe niet uit of het gat in de ligger rond, vierkant of rechthoekig is, als het lager er maar in geplaatst kan worden. Indien je deze gegevens analyseert is het bijna zeker dat “de steen” afkomstig is uit de Noordmolen zelf.
P.S. In augustus 2014 heb ik het boek gelezen Oliemolens van A.J. Bernet Kempers. Hierin is op bladzijde 100 vermeld dat Ter Kuile in één van zijn boeken over de Noordmolen schrijft: “Vermoedelijk lag de grote natuurstenen legger die nu in de bodem is ingelaten, vroeger op het doodbed, totdat hij te zeer uitgesleten raakte”.
Molenaar Jan Hilverdink
Een dag in de Noordmolen
Het is zondag 12 februari 2017 en het is prachtig mooi winterweer. Het heeft de afgelopen nacht geijzeld en er ligt een dun laagje poedersneeuw. Bij het eerste rondje om acht uur in de morgen met hond en vriend Spike blijkt het gevaarlijk glad. Vandaag heb ik gelukkig na zeven weken weer dienst in de Noordmolen. Ik heb er echt zin in en ben er daarom zo’n veertig minuten voor openingstijd. Ik doe de luiken van het mölnhoes en de molen open. Het uitzicht is door het raam aan de achterzijde prachtig met dit weer en ik blijf zoals zo vaak even staan kijken. Nederland is op sommige plekken zeldzaam mooi. Ik hak het hout voor in de kachel van het mölnhoes en de vuister en steek ze beide aan. Ik vul twee emmers met lijnzaad voor de productie, zet de borden met toeristische informatie buiten en veeg de sneeuw van het rond lopende keienstraatje voor de molen, want dat er gevaarlijk glad door de bolling. Ik zet vast de koffie aan en intussen komen collega molenaars Philipe Whale en Henk Westerhof binnen. Samen doen we de laatste voorbereidingen om vervolgens het rad in werking te stellen. Door het koude maar ook vochtige weer van de afgelopen weken maakt de molen wat meer geluid en piept her en der wat meer dan gewoonlijk. In de loop van de middag lost zich dit van zelf op en draait de molen weer zoals het hoort.
Opvallend rustig
Ondanks het prachtige mooie droge winterweer komt de loop er qua bezoekers niet in. Het is opvallend rustig voor zo’n dag waar op normaliter veel wordt gewandeld op landgoed Twickel. Echter, met zijn drieën zijn we in goed gezelschap en vermaken we ons met gekeuvel over hoe het met elkaar gaat en over koetjes en kalfjes prima. In de loop van de middag zijn er wat meer passanten, maar het houdt niet over. Een jongen en een meisje van een jaar of tien die met hun ouders binnen komen, kijken wat verbaasd maar ook geïnteresseerd om zich heen. Bij het horen dat de Noordmolen meer dan 650 jaar oud is kijken ze ons ongelovig en verbaasd aan, 650 jaar en hij doet het nog steeds? Nou ja, vertellen we, eigenlijk doet hij het weer met een korte uitleg over de renovatie. Maar dan nog, voor een kind van een jaar of tien dat eigenlijk nog geen besef heeft van jaren en leeftijd, is 650 jaar natuurlijk onwaarschijnlijk oud. De rest van de middag blijft het ook rustig, maar dan is wat langer keuvelen met de mensen die wel binnen komen ook weer leuk.
Je hebt een hobby of niet
Zoals vaak tegen vier uur bij sluiting in de wintertijd staat de molen ineens onverwacht aardig vol. Daar mee loopt het uit tot half vijf alvorens we kunnen sluiten, maar dat mag de pret niet drukken. Je hebt een hobby of niet. Na het opmaken van de kas is er dan nog de onvermijdelijke borrel in het mölnhoes. Philip kwam heen op de fiets, maar zijn vrouw komt hem met de auto ophalen. Geen sociale controle hoor, maar gewoon voor de gezelligheid…….Er gaan nog wat leuke verhalen over tafel.
Een week vakantie
Op de fiets terug naar huis is de wereld nog steeds bekoorlijk en erg mooi wit. Het is gezond fris, en ik woon aan de kant van Delden in Hengelo. Het grootste deel van de tocht gaat dan ook tussen de bossen en over de landerijen van Twickel. Bij thuiskomst word ik door vriend Spike onstuimig begroet alsof ik een week op vakantie ben geweest. Na een dagje Noordmolen voelt dat wellicht ook wel zo. Even onbezorgd de boel een dag van je af zetten. Dan kun je er weer even tegen. Het leven van een molenaar is in het haastige leven in 2017 zo gek nog niet.
Molenaar Jan Gröneveld.
“Oelerbeek” aandrijvende kracht van de Noordmolen
Oelerbeek
Ergens in de middeleeuwen (omstreeks 1200) was er een ondernemende geest die dacht, “waar kan ik een watermolen bouwen aan de Oelerbeek in/bij Delden”. Om watermolens te laten draaien, pasten onze voorouders een klassieke techniek toe, een stuw met een schut bouwen in een beek om het water op te stuwen. Zo ontstond dan voldoende verval om een waterrad te laten draaien. Maar in het slechts flauw geaccidenteerde land van dit deel van Twente, kon molenaanleg niet ‘zomaar even’ gepleegd worden. De vereiste voorzieningen zijn daarvoor ingewikkeld en van ingrijpende aard voor het landschap, vooral bovenstrooms van de molen, waar het voortaan met een kunstmatig verhoogd waterpeil te leven had.
Verleggen beekloop
Beter was het om tegelijkertijd de beekloop in het gebied voor de molen te verleggen naar een hoger gelegen terrein, zodat er in het zogeheten molenpand meer water kon worden gebufferd zonder dat het lage deel onder water kwam. In het geval van de Noordmolen werd de bedding van de Oelerbeek ter hoogte van het latere hotel Carelshaven opgeleid en tussen dijken door in een rechte lijn naar de “Noordmolen” verlegd. Tevens werd benedenstrooms de molen de “Azelerbeek” sterk verdiept. Het molenpand is het gebied langs de beek waarin het water wordt opgestuwd om voldoende verval te krijgen.
Hoogteverschil, omvloed
Hierdoor ontstond voldoende hoogteverschil om een onderslag molen te kunnen laten draaien; hiervoor is minstens 1,5 à 2 meter verval noodzakelijk.
De oude bedding bleef gewoon bestaan en kreeg daarna de functie van “omvloed”, zoals dat werd genoemd. Deze omvloed diende om het overtollige water af te leiden als er in het molenpand voldoende voorraad was opgeslagen. Dat is de reden dat er in het gebied tussen Delden en de Noordmolen tot de dag van vandaag twee “Oelerbeken” zijn: een oude en een nieuwe. De oude bedding liep voor het huidige Twickel langs, om de Noordmolen heen en daarna als Azelerbeek verder in de richting van Zenderen.
Scheepvaart
In het midden van de zeventiende eeuw ontstond in Delden een tekort aan turf. Daarom besloten de inwoners van het stadje en de boeren van de Deldeneresch om deze brandstof per schuit uit Vriezenveen te laten komen. De weg over Almelo was ‘s winters zo modderig en ‘s zomers zo mul dat aan vervoer met paard en wagen niet te denken viel. Vandaar dat de markenrichter van de Deldeneresch in 1642 de opdracht kreeg om een plan uit te denken voor het bevaarbaar maken van de Azelerbeek. Toen het plan klaar was, moest iedereen mee graven. Want allemaal hadden ze belang bij de aanvoer van turf. Zowel de boeren van de Deldeneresch als de burgers uit Delden.
H.J. van der Wyck (omstreeks 1776)
Haven bij Noordmolen
Door het bevaarbaar maken van de Azelerbeek konden de turfschepen voortaan tot in de kolk van de Noordmolen komen. Daar werd de lading overgeladen in karren die de vracht naar de plaats van bestemming vervoerden. Na enkele jaren nam het transport over de Azelerbeek zo sterk toe dat de passage van de molenkolk een steeds groter knelpunt werd. Daarom liet Adolf Hendrik van Raesfelt bij de watermolen op zijn kosten een sluis maken die breed en diep genoeg was om de schepen te laten passeren. De sluis kwam naast de Noordmolen te liggen, in de zogeheten omvloed, de oude Oelerbeek.
Haven bij Schipper Arend
Voor de passage van schepen en houtvlotten inde Van Raesfelt sluisgeld. Via de omvloed konden de schepen voortaan door het weidegebied voor het huis Twickel naar de Averinksbrug in de Hengelosestraat varen.
Naast deze brug, die de grens markeerde tussen Stad en Ambt Delden en die nu nog net binnen de bebouwde kom van Delden ligt, stond destijds een schippersherberg. Dit blijkt onder meer uit een aanduiding op de kadasterkaart van 1832. Naast de Averinksbrug staat hierop een pand met de naam Schipper Arend. Het haventje bij herberg Schipper Arend is later gedempt en vormt nu de voortuin van de villa naast de brug, de voormalige Jeugdherberg. (’t Iemenschoer). De tuin ligt wat lager dan het maaiveld, hetgeen aan de aanwezigheid van het haventje herinnert.
Het pand van Schipper Arend is gesloopt en sinds 1880 staat er de boerderij genaamd Bruggeman. In 1772 is de oude bedding van de Oelerbeek vanaf Carelshaven tot aan de Noordmolen deels gekanaliseerd en gebruikt als eerste stuk van de Twickelervaart. Over de geschiedenis van de Twickelervaart is al veel bekend en daarom zal in deze artikelenreeks hieraan weinig aandacht worden besteed.
Bronnen: Twickel 2013 (Aafke Brunt, Jan Haverkate, Lucia den Ouden) en Molens Mulders Meesters (H. Hagens)
Molenaar Jan Hilverdink.
NAP Peilmerk
Het Normaal Amsterdams Peil (meestal afgekort tot NAP) is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland, Duitsland, Noorwegen, Zweden en Finland worden gerelateerd. Voor het gemak wordt het NAP vaak gelijkgesteld aan het gemiddeld zeeniveau. Om als referentiepunt te dienen heeft men in Nederland een NAP-net opgezet. Dit NAP-net bestaat uit ongeveer 35.000 zichtbare peilmerken, meestal bronzen boutjes met het opschrift NAP, aangebracht in kaden, muren, bouwwerken. De onderlinge hoogteverschillen tussen de peilmerken wordt nauwkeurig vastgelegd. Deze peilmerken dienen als uitgangspunt bij de bepaling van de hoogte van waterstanden, maaivelden en bouwwerken.
Een van deze peilmerken (tot1984 in gebruik) zit in de westmuur van de Noordmolen, met de volgende gegevens uit 1984:
– hoogte NAP: 15,534 m+NAP
– jaar van meting: 1984
– orde van waterpassing en stabiliteit: bouthoogte, vanaf de rechtergevel -134 cm en hoogte boven maaiveld 50 cm.
Molenaar Jan Hilverdink
Waterhuishouding bij natuurgerichte bedrijfsvoering
De Azelerbeek heeft als streefbeeld ‘belevingswater’ (Provinciaal Waterhuishoudingsplan 2000+). In zijn huidige vorm beantwoordt de beek voor een groot gedeelte aan de eisen die het streefbeeld stelt.
Het stromingspatroon en de hydrologische situatie worden nog verbeterd door de Oelerbeek op de Azelerbeek af te laten. De beek verkrijgt daarbij hogere stroomsnelheden en natuurlijke oevers.
Bij hoge afvoeren is sprake van tijdelijke waterberging in de Azelermeen.
Peilbeheer
Het toekomstig peilbeheer wordt afgestemd op een combinatie van functies voor een natuurgericht bedrijf. De referentiegrondwaterstand benadert deze gewenste situatie en komt grofweg neer op een GHG van 20cm beneden maaiveld en een GLG van 60cm voor zowel het beekdal van de Azelermeen als voor het heideveld Bokdammerveld.
Heide Bokdammerveld
De heide op het Bokdammerveld heeft als natuurdoeltype natte heide. Voor beekdal, dat als nieuwe natuur is aangemerkt, is nog geen natuurdoeltype vastgesteld, maar naar verwachting wordt dit nat schraal grasland met onderdelen van dotterbloemgrasland op de laagste plekken. De referentiegrondwaterstanden gelden.
In het beekdal treden waar mogelijk periodiek overstromingen op (beginnend vanaf 1/2Q, dit is tussen de 10 en 20 dagen per jaar). De gemiddelde stroomsnelheid van de Azelerbeek bij 1/4Q is 0,2 tot 0,4 m/s.
De maalmogelijkheden van de molen en de huidige peilen in verhouding tot het molenrad blijven gehandhaafd.
Invloed van de molen
Uit verkennende berekeningen blijkt, dat zolang het peil bij 1/4Q niet boven 12,0 m + NAP komt, er geen terugstuwing naar de molen optreedt.
Tot ruim 1000 meter vanaf de molen kan geen verkleining in het dwarsprofiel aangebracht worden. Benedenstrooms hiervan moet het peil onder 12,0 m + NAP blijven.
Bij 2Q zullen peilen tot 12,5 m + NAP geen invloed op de molen hebben. In deze zeldzame situatie mag het peil echter wel hoger worden. Dit levert geen randvoorwaarde op voor het ontwerp.
Molenaar Jan Hilverdink
Schone Oeler- en Azelerbeek
Een schone beek met kwabaal en beekprik
Het herstel van natuurlijke beeklopen en grote inspanningen voor schoner water hebben in Twente geleid tot een toename van het aantal vissoorten en hun verspreiding. Onderzoekers hebben, in samenwerking met sportvissers, tienduizenden waarnemingen van vissen op een rij gezet en komen tot de conclusie dat het met de visstand weer veel beter gaat.
De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in een nieuw verschenen visatlas onder de titel De Vissen van Overijssel. ,,Deze visatlas is het resultaat van een geweldige samenwerking tussen waterschappen, natuuronderzoekers en de vele sportvissers in de regio. De resultaten maken duidelijk dat we op de goede weg zijn naar herstel van een gezonde visstand. Als waterbeheerder zijn we daar heel trots op, want ik kan me goed herinneren hoe vies het water vroeger op veel plaatsen was”, zegt bestuurslid Nettie Aarnink van waterschap Vechtstromen.
Zij wijst op het behoud van de beekprik, een zeldzaam visje dat leeft in kleine beekjes. ,,Deze bijzondere soort hebben we voor de Twentse beken kunnen behouden en het is denkbaar dat de beekprik in de toekomst weer op meer plaatsen kan leven”, aldus Aarnink.
Paaiende beekprik
In totaal zijn 52 vissoorten in de Twentse wateren vastgesteld. In heel Overijssel leven 62 soorten, sommige uitsluitend in grotere rivieren als de IJssel. Bijzondere soorten voor Twente zijn, behalve de beekprik, ook de serpeling, het bermpje, de rivierdonderpad en de kwabaal. Deze soorten leven in kleinere beekjes of hebben die nodig voor de voortplanting. Beekjes met hier een daar een bedding van kiezelstenen en grind vormen de kraamkamer van veel in Nederland zeldzame soorten.
,,Dat geldt voor veel vissoorten die in rivieren, grotere meren en zelfs in zee leven. Een bekend voorbeeld dat iedereen kent is de zalm, die beekjes in het binnenland opzoekt om te paren en eitjes af te zetten. De zalm zal waarschijnlijk niet in Twente terugkeren, want de soort kwam hier ook in het verleden nauwelijks voor”, zegt Bert Knol, adviseur watersystemen van Vechtstromen en mede-auteur van de visatlas.
Lekker
Kwabaal
Als minder bekend voorbeeld noemt Knol de kwabaal, een familielid van de kabeljauw die als volwassen vis flink wat kilo’s weegt. ,,Vroeger was de kwabaal in de winter in Oost-Nederland algemeen. Ze kwamen dan naar de kleine beken om voort te planten. Dat waren er zoveel dat kwabaal vroeger in het beheergebied van waterschap Vechtstromen veel werd gevangen en gegeten. De lekkere vis vormde in tijden van schaarste voor veel mensen een welkome aanvulling op het dagelijkse kost.”
Door het aanleggen van vistrappen bij stuwen kan de kwabaal de laatste jaren weer naar Twente zwemmen om te paaien. ,,De eitjes worden afgezet op de bedding van kleine beekjes, maar de larven laten zich bij hoog water naar beekbossen wegspoelen, waar ze veel muggenlarven en ander voedsel vinden. Als visjes komen ze dan, bij hoog water, opnieuw in de beek terug om vervolgens naar grotere wateren te zwemmen. Jaren later komen ze als volwassen vis weer terug naar de Twentse beekjes om te paaien en begint deze levenscyclus opnieuw”, zegt Knol.
Vispassages
In Twente zijn inmiddels 86 vispassages aangelegd en er staan er tot 2027 nog eens 101 op het programma. Met stuw Stokkenspiek ligt er nu nog een grote barrière in de Dinkel bij Lattrop. ,,Als dit is opgelost, kunnen vissen als de kwabaal weer volop vanuit de Vecht de Dinkel en talloze zijbeekjes op zwemmen. Ook de Regge is weer vrij van barrières voor vissen en we zien ook in de Regge met zijbeken een toename van vissoorten en aantallen.”
De visstand is ook toegenomen door de aanleg van ondiepe oeverstroken met een rijke vegetatie langs beken, Dinkel en Regge. ,,Dit zijn belangrijke paaiplaatsen voor gewonere soorten vissen, zoals snoek, karper, rietvoorn, baars en blankvoorn. Hier kunnen ze beschermd tussen planten paaien en zijn ook de kleine visjes redelijk veilig voor roofdieren, als snoeken of reigers’, zegt Knol.
In de Europese Unie hebben alle lidstaten zich verplicht om een groot aantal beken en rivieren weer een natuurlijk karakter te geven. ,,Dat geldt ook voor het gebied van ons waterschap. We zijn daar nu nog volop mee bezig. Zo zullen er tot 2027 nog over een lengte van 145 kilometer natuurvriendelijke oevers worden aangelegd”, zegt Nettie Aarnink.
De vissen van Overijssel, 212 pagina’s met veel foto’s.
Omvat de beschrijving met kaarten van de 62 in Overijssel vastgestelde vissoorten. Uitgave Reptielen, Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland (Ravon). Prijs: 20,50 euro. Te bestellen via webwinkel van Ravon: Webshop Ravon
2 december 2016 Tubantia Jan Bengevoord
Molenaar Jan Hilverdink
Waterschap Vechtstromen
Metingen in de wijert van de Noordmolen
In juni 2016 zijn er metingen verricht door Waterschap De Vechtstromen in de stuwvijver (wijert) en de twee voorste waterbekkens bij de Noordmolen. Dit op verzoek van de molenaars, omdat de sliblaag van o.a. blad, takken en zand steeds dikker wordt. Voor de stuw staat nog maar ca. 30 cm water. Dit betekent dat de voorraad aan water bij dikker wordende sliblaag steeds minder wordt. Om een goede wateraanvoer te waarborgen en om te voorkomen dat deze vervuiling mee stroomt en het waterrad beschadigt dient deze sliblaag verwijderd te worden. De meetgegevens worden nu geanalyseerd, daarna zal afhankelijk van de uitslag en beschikbaar budget besloten worden om de stuwvijver uit te baggeren.
Azelerbeek – deel Oelerbeek
De Oelerbeek maakt deel uit van het waterlichaam Azelerbeek. De opgave was om dit waterlichaam voor eind 2015 volgens de KRW heringericht te hebben. Dit is voor een groot deel gelukt. Het deel Oelerbeek is nog niet heringericht, hiervoor zijn in 2015 de mogelijkheden verkend. Het is haalbaar om 2,5 km her in te richten. Na discussie over de gebruiksrechten, ziet het er naar uit dat medewerking verkregen kan worden van Stichting Twickel en de pachters van de betreffende gronden. Als hier zekerheid over is, wordt hiervoor een projectplan opgesteld met het streven het project eind 2017 af te ronden.
De Doorbraak
De Doorbraak is een nieuwe waterloop met een lengte van ca. 13 kilometer en een gemiddelde breedte van 75 meter en is gelegen aan de zuidzijde van Almelo. Het tracé ligt in de gemeente Wierden, Almelo, Borne en Tubbergen.
De nieuwe beek kent drie doelen:
- Vergroten veiligheid; veiligheid betekent het verhogen van het veiligheidsniveau en voorkomen van wateroverlast in de omgeving van Almelo.
- Versterken natuur; het creëren van een ecologische verbindingszone tussen kerngebieden, gericht op specifieke doelsoorten.
- Verbeteren watersysteem; de dynamiek en het ecologisch functioneren van de Regge versterken.
Voor info waarom de Doorbraak zie: Wetenswaardigheden Mei 2015 Artikel De Noordmolen XV in Hofweekblad 13-05-2015 Water voor en na de Noordmolen
De Doorbraak is bijna klaar. De laatste werkzaamheden worden in de maand mei afgerond inclusief de afwateringswerkzaamheden rondom Bornerbroek. Het ligt in de planning om de Doorbraak in september/ oktober 2016 te openen. De voorbereiding hiervoor loopt.
In de Loolee moet een dam gebouwd worden met een beweegbare stuw. Deze dam vormt de fysieke scheiding tussen landelijk en stedelijk water. Hiervoor wordt een apart project opgestart en moet nog een waterspoor procedure worden doorlopen. Om vast water in te kunnen laten in de Doorbraak wordt ter hoogte van de instroom van de Loolee een tijdelijke inlaatstuw gebouwd in de Doorbraak. Deze is vanaf mei 2016 operationeel en geeft sturingsmogelijkheden aan de hoeveelheid in te laten water in de Doorbraak onafhankelijk van de procesgang van de dam in de Loolee.
Molenaar Jan Hilverdink
Water voor en na de Noordmolen
De water toevoerende beek voor de Noordmolen is de Oelerbeek, maar na een deel van zijn energie aan het waterrad van de Noordmolen te hebben gegeven verandert de naam in Azelerbeek. Als de Noordmolen niet in bedrijf is en de schutten in de stuw gesloten zijn moet het water van de Oelerbeek ook afgevoerd worden. Dit gebeurt via een zogenaamde omvloed. Bij de Noordmolen is er een wateroverstort ca. 100 meter bovenstrooms de Noordmolen naar de Twickelervaart, die tevens is voorzien van een vistrap. Vissen kunnen best tegen de stroom inzwemmen, ook tegen een flinke waterstroom. Echter niet al te lang. Een stuw waar het water een halve meter naar beneden valt is voor een vis een onneembare barrière. Om te zorgen dat vissen zich toch kunnen verspreiden in de Twentse beeksystemen legt het Waterschap Regge en Dinkel op diverse plaatsen vistrappen aan. Een vistrap knipt het hoogteverschil in kleine treden die elk afzonderlijk voor een vis passeerbaar zijn. Door tussen deze trappen voldoende ruimte en rustig water te creëren zodat de vis uit kan rusten, kan een vis een bepaalde hindernis nemen. Een vistrap is dan ook opgebouwd uit damwanden met daartussen kleine poeltjes. In deze poelen kan een vis buiten de stroombaan tot rust komen en energie opdoen voor het passeren van de volgende passage. Op deze manier is het voor vissen mogelijk zich stroomop- en afwaarts te bewegen.
Een deel van het water dat naar de Twickelervaart stroomt, moet weer terug geleid worden naar de Azelerbeek. Daartoe is een wateroverstort met vistrap op ca. 200 meter beneden-strooms de Noordmolen aangelegd.
Visvangst
In vroegere eeuwen ging dat anders. Toen vormde de stuw van de molen een uitgelezen punt voor de visvangst. Behalve groente en fruit uit de eigen tuin en wild uit het eigen bos, stond er vroeger op Twickel wekelijks vis op tafel. Net als het jachtrecht hoorde ook het visrecht tot de privileges van het huis. De vis werd niet alleen met een hengel of een schepnet uit de beek gevist, maar ook met speciale viskorven die aan de schutten van de Noordmolen hingen. Als de vis niet meteen werd geconsumeerd, moest ze levend worden opgeslagen. Daarvoor werden, niet ver van de Noordmolen, twee speciale visvijvers langs de Twickelerlaan aangelegd. Deze vijvers hebben in de volksmond de bijnaam de Lepel en de Vork.
IJsvogel
Vistrappen hebben in de winter ook een gunstig effect voor het dierenleven. Door de turbulentie die er in het water ontstaat blijft het water langer ijsvrij. Met name voor de ijsvogel betekent dit een vergroting van zijn levenskansen in strenge vorstperiodes. De aanleg van vistrappen levert een bijdrage aan de rijkdom van soorten in en langs de beken.
Grote gele kwikstaart
In de omgeving van een watermolen kunt u twee bijzondere vogels aantreffen nl. de grote gele kwikstaart en de ijsvogel, die beide min of meer gebonden zijn aan heldere snelstromende beken.
De grote gele kwikstaart is bij ons erg schaars, vooral omdat deze beken zeldzaam zijn geworden. Hij komt dan ook voornamelijk voor in Twente, de Achterhoek en Zuid Limburg. De vogel leeft voornamelijk van beekinsecten, zoals steenvliegen. Hij is duidelijk te herkennen aan zijn gele onderlijf en zijn lange staart, waarmee hij op- en neergaande bewegingen maakt. De ijsvogel is net zo zeldzaam als de grote gele kwikstaart. Hij valt op door zijn fel blauwe kleur. Hij zit meestal op een hangende tak boven het water, waar hij naar visjes speurt. Als hij er één ontdekt, duikt hij vanaf de tak in het water om hem te pakken. Vanwege zijn fabelachtige techniek hij het vangen van vis wordt hij in Engeland “Kingfisher” genoemd. IJsvogels zijn in Nederland schaarse broedvogels geworden vanwege de steeds toenemende watervervuiling. Bovendien zijn ze erg gevoelig voor strenge winters. Gezien het feit dat Twente nog over vele heldere beken beschikt, komt de ijsvogel hier nog voor, doch door hun schuwheid krijgt u hem zelden te zien. Ze broeden in de zandige steile oevers van heldere beken.
Bronnen: Waterschap Regge en Dinkel, Twickel 2013 en Langs Twentse Watermolens.
13-05-2015 Artikel De Noordmolen XV in Hofweekblad
Molenaar Jan Hilverdink
De Noordmolen van Twickel, verkeersknooppunt.
In de lommerrijke bossen van landgoed Twickel bij Stad Delden ligt op een van de rustieke plekken de Noordmolen. Een oud industrieel / ambachtelijk monument. In deze tijden een rustpunt voor wandelaars en fietsers, in vroeger tijden een trefpunt van lokale boeren en herkenningspunt voor reizigers en marskramers.
De Noordmolen is gelegen op een voormalig ‘verkeersknooppunt’.
Over de oude postweg trokken verse paarden de postkoets (op de markt in Stad Delden werden de paarden verwisseld in het huis met de posthoorn) langs de Noordmolen naar Borne en vervolgens via Oldenzaal naar Hannover. Van die route maakten ook de Hanzekooplieden, Kiepenkerle, Tödden/marskramers en Hollandgänger gebruik. De weg naar Almelo ligt in de buurt evenals de waterwegen Twickelervaart en Oelerbeek
De Noordmolen draait op water uit de Oelerbeek, een beek met oorspronkelijk weinig verval. Om het waterrad in beweging te zetten en zeker te zijn van voldoende waterpeil werd de bedding van de Oelerbeek naar hoger terrein verlegd.
Sluis
Adolf van Raesfelt, heer van Twickel, liet omstreeks 1650 naast de Noordmolen een sluis aanleggen in de omvloed, waarmee overtollig water uit de Oelerbeek om de watermolen werd heen geleid. Door die omvloed, de verlegde Oelerbeek, konden de zompschippers doorvaren tot vlak bij de stad Delden.
Twickelervaart
Graaf Carel wilde een nog betere waterweg en liet in 1772 de Twickelervaart graven van Delden naar de Regge. Daarbij werd gebruik gemaakt van de al aanwezige omvloed. De Noordmolen staat vermeld in een register 1325 – 1336 van de bisschop van Utrecht en wordt geduid in de akte gedateerd 1347 waarmee Herman van Twickelo het huis Eijsinc, het latere Twickel koopt. Er zijn aanwijzingen dat de molen van ruim een eeuw daarvoor dateert.
Oude bewoners
Langs de noordkant van Stad Delden rond de Deldener es liggen eeuwenoude boerderijen. Vroege bewoners van onze streken, genoemd naar de trechterbeker vestigden zich zo’n 4000 jaar voor Christus op hoger gelegen gronden in de nabijheid van stromend water. Op kleine akkers op de es werden oude granen en gewassen verbouwd en op de natte gebieden veeteelt bedreven. Niet ver van de Noordmolen liggen enkele tumuli, grafheuvels, waar latere bewoners in de bronstijd hun doden begroeven.
Nog latere bewoners vestigden zich in een löshoes. Lange tijd waren boerderijen in hoofdzaak zelfvoorzienende gemeenschappen van hardwerkende gezinnen van 2 of 3 bij elkaar inwonende generaties en eveneens inwonende knechten en meiden. Eigen graan, boekweit, vlas, groenten en slachtvee voorzagen in de levensbehoeften. Eigengereid linnen en wol van eigen schapen werden gebruikt voor kleren. Het graan werd ter plekke tot meel gemalen en watermolens namen het handwerk van de rosmolen en vijzel over. Van vlas maakte men niet alleen linnen, ook een deel van het zaad werd gebruikt om lijnolie te winnen. Lijnolie werd gebruikt om gebruiksgoederen te conserveren; raapolie om boekweitpannenkoeken te bakken en voor de olielampen. Vanwege de ouderdom van enkele erven nabij de Noordmolen kan worden aangenomen dat deze olie- en graanmolen al voor de 12e eeuw is opgericht.
Ouderdom Noordmolen
Van de Noordmolen is ook een oudere bronvermelding bekend in verband met een huis Norden, waaraan de molen zijn naam zou hebben te danken. Hoe het ook zij, de Noordmolen maakt deel uit van een oude cultuur en was lange tijd een onmisbaar werktuig voor de vroegere landbouwers in de buurt. Water aangedreven molens werden door de Romeinen geïntroduceerd en hebben geleidelijk aan verspreiding verkregen naar onze streken. Aan de beek ligt ook de Oldemeule in Oele en stroomafwaarts bij erve Graas heeft een kleine watermolen gestaan, waarvan fundamenten werden gevonden bij de aanleg van de A35. Ooit telde Twente zo’n 100 watermolens; elke buurtschap had er wel een en soms ook had een boerderij een molen voor uitsluitend eigen gebruik. In 2013 zijn nog 9 watermolens over. Nu beroemde schilders uit de Gouden eeuw, als Ruysdael en Hobbema zagen ook de schoonheid van het Twentse landschap en de daarin aanwezige watermolens. Van Jacob van Ruysdael zijn enkele schilderijen bekend van de burcht in Bentheim. Hij is op zijn reis naar Bentheim ongetwijfeld via de handelsweg langs de Noordmolen getrokken. Onderstaande pentekening, in het bezit van het Rijksmuseum wordt aan hem toegeschreven.
Verval Noordmolen
Geleidelijk aan verloor de Noordmolen zijn functies. De graanmolen die tegenover de huidige Noordmolen heeft gestaan, kreeg concurrentie van windmolens en is in de 19e eeuw afgebroken. Toen de stoommachine en nadien de elektromotor op meer efficiënte olie konden persen werd olieslaan met een watermolen niet meer lonend. De ene watermolen na de ander verdween en in 1825 werd de Noordmolen gesloten. Wat niet gebruikt wordt raakt in verval, zo ook de Noordmolen ondanks een restauratie in 1917.
Restauraties
In de jaren 1976-1978 is het molengebouw opnieuw gerestaureerd in opdracht van de Stichting Twickel; in eerste aanleg zonder het schoepenrad. In 1984 kreeg de molen een nieuw waterrad, dat door de Rotaryclub Delden-Borne werd geschonken. In 1989 werd de restauratie van het interieur afgerond. Bekijk de pagina restauratie met gedetailleerde artikelen en foto’s.
Vrijwilligers
Sinds mei 1990 houden vrijwilligers de molen in bedrijf. In 2006 was weer een grote reparatie noodzakelijk. Niet alleen de molen, maar ook het molenrad, de kademuren en brug waren aan renovatie toe. Daarnaast moest er vanwege de Arbowet een molenaarshuis worden bijgebouwd; dit verblijf ‘t Möllnhoes, is zo veel mogelijk opgetrokken volgens de oude technieken die bij de molenbouw werden toegepast. Dit zeer grote renovatieproject kon mede dankzij Europese subsidie (Leader+) gerealiseerd worden. Enkele marskramers hebben bijgedragen aan de feestelijke heropening; sindsdien staat een afbeelding van een Kiepenkerle bij de ingang.
Erfgoed
De Noordmolen in werking toont een oud ambacht en geeft een prachtig beeld van oude techniek. Vanuit de molen geeft een venster “Gods Window” de bezoeker een beeld van deze schitterende plek. De meanderende Azelerbeek vloeit noordwaarts langs erve Olieslager, een originele Twickelboerderij met zijn bijenstal en waterput met puthaal en stroomt verder door het coulissenlandschap. De schoonheid van het landschap is ook de routeplanners van de 21e eeuw niet ontgaan. De Noordmolen in 2013 ligt op een knooppunt in het fietsnetwerk Twente. Vele wandelroutes doen de watermolen aan, waaronder het Marskramerpad. Deze laatste wandeling gaat richting Borne door het Bokdammerveld; enkele honderden meters na erve Olieslager en erve Voortman loopt links een wandelpad. Wandelend op dat oude stukje postweg krijgt de wandelaar een idee over de begaanbaarheid de eenzaamheid en de gevaren van wegen van destijds. Komend vanuit het Hannoveraanse rijk wisten de marskramers bij het horen van de heien “we zijn bijna in Delden, de oliemolen is in werking”. Voor hen en voor de fietser en wandelaar van nu is de Noordmolen een plek om even stil te staan.
De oude bedding bleef gewoon bestaan en werd gebruikt als omvloed. De naam van de beek verandert bij de Noordmolen in Azelerbeek. De beek was een belangrijke verkeersader; daarover voerden zompen met hun goederen naar Friesland en het westen van Nederland. Turf voor Stad Delden werd over de Azelerbeek aangevoerd vanuit Vriezenveen. Bij de Noordmolen werd de turf op karren overgeladen omdat de schutten verder varen onmogelijk maakte. De zompen lagen soms op hun beurt te wachten om gelost te worden, zo druk kon het zijn.
2014 Artikel Uit Wiek en Rad “Stichting de Overijsselse Molen”
Molenar Wiendelt de Lange.
Naar boven
anker
De Noordmolen aan het Marskramerspad
De Noordmolen is gelegen op een voormalig ‘verkeersknooppunt’ van (vaar)wegen. Over de oude postweg trokken verse paarden de postkoets (op de markt in Stad Delden werden de paarden verwisseld in het huis met de posthoorn) langs de Noordmolen naar Borne en vervolgens via Oldenzaal naar Hannover. Van de route langs de Noordmolen maakten ook de Kiepenkerle, Tödden/marskramers en Hollandgänger gebruik. Aan hen is in het kader van de Noordmolen serie een afzonderlijke reeks van vier artikelen gewijd.
De voettocht naar Zeeland of Friesland was zwaar, maar de verdiensten waren goed.
Duitse gastarbeiders
De Westfaalse arbeiders wasten zich aan het eind van de week grondig om zondags naar de kerkdienst te gaan. De boerinnen reinigden het vuile ondergoed van hen en zagen, dat de Hollandgänger mooi en sterk ondergoed droegen. Dat mooie linnen weefden de Westfaalse boeren in de wintermaanden thuis en de Nederlandse boerinnen wilden dat ook wel hebben. Al gauw werden ze het over de prijs eens en zo ontstond allengs handel in linnen.
Tödden en Kiep’nkeerls
De kooplui konden hun schop of zeis wel thuislaten en in plaats daarvan linnen meenemen. In de loop der jaren kwamen er meer linnenhandelaren, die later “Tödden” werden genoemd.
De kleine kooplui waren de marskramers, ook wel “Kiep’nkeerls” genoemd; zij droegen een mand op de rug en bezochten de verspreid liggende boerderijen om aan de boerin hun koopwaren aan te bieden. Op zangerige toon vertelden ze wat ze zoal bij zich hadden:
Damesbroeken, muizevallen
Spiegeltjes en piepenrek
Stofkammen, potlood ,spelden, naalden
Brilledozen slim in trek
Onderrok, zwavelstok,
Zalven tegen koude handen
Borden, roemers,veterbanden
Wat j’ook zoeke, altied keur
En ik vroag haast niks daarveur.
Heide boenders, messen, vorken
Beugeltassen, hoorntouw
Priemen, haken, ogen, kurken
Zakdoek met en zonder rouw
Schriefpapier brink’jou hier
Horloges, inkt voor ’t schrieven
Lampepoetsen, kezerieven
Wat j’ook zoeke, altied keur
En ik vroag haast niks daarveur, (dit zijn 2 van de 10 coupletten)
Migranten
Vanaf het midden van de 18e eeuw en ook in de 19e eeuw vestigden zich heel wat van deze mensen in ons land; herkenbaar nog zijn hun namen, zoals Steinmetz, von Bönninghausen, Böhmer, Dreesmann, Schultheiß, Auerhahn, Bäumer, Müller en Bröerken.
Eind augustus ( de eigen oogst moest binnen gehaald worden) of in ’t midden van december trokken de meeste Hollandgänger terug naar Westfalen om daar het Kerstfeest te vieren. En zo kwamen ze weer langs de Noordmolen.
Omstreeks 1890 kwam abrupt een eind aan de Hollandgängerei, toen in verschillende streken van Duitsland steenkool en ijzererts werd gevonden. Toen trokken meer dan 100.000 Nederlanders naar het Ruhrgebied en Nordrhein Westfalen. Dus een omgekeerde trek!
De nazaten van de vele Hollandgänger
Ook aan de linnenhandel kwam een eind toen de zeeschepen werden voorzien van motoren en er maar weinig linnen werd verkocht, want zeilen waren niet meer nodig.
De rijke Tödden waren op tijd overgestapt op winkels, die spoedig uitgroeiden tot winkelketens en warenhuizen; denk aan Clemens en August Brenninkmeijer, Peek en Cloppenburg, Vroom en Dreesmann, Lampe, Voss, Kreymborg, Hettlage , Schweigmann en nog anderen. Velen vestigden zich definitief in ons land. Anderen gingen op hun oude dag terug naar hun geboorteplaats, zoals Mettingen, Recke, Hopsten en Ibbenbüren, om daar van hun levensavond te genieten..
De namen van deze voormalige Tödden en de zaken, die zij en hun nazaten stichtten, zijn nog altijd zeer bekend en spreken tot onze verbeelding. Veel van deze namen worden vandaag de dag niet meer in verband gebracht met de ambulante handel, die door de vroegere boerenzoons uit Westfalen werd opgezet. Een aantal ondernemingen en winkels is failliet gegaan of onder een andere naam voortgezet; sommige zijn zo ingeburgerd, dat de achtergrond van waaruit ze zijn voortgekomen, helemaal in de vergetelheid zijn geraakt.
Handelswegen
De routes, die de Hollandgänger gebruikten, waren veelal oude handelswegen, waarlangs ook de postkoetsen reden. Dit waren doorgaans zandwegen, waaraan herbergen lagen waar de reizigers konden overnachten. In veel gevallen zijn die oude routes door de wegenbouwers gebruikt om ze met grint en later asfalt te verbeteren, waardoor zo’n oude Töddenroute een fraaie provinciale weg of zelfs een autobaan is geworden. Gelukkig zijn nog originele paden en zandwegen overgebleven, die bijna altijd door een mooi natuurgebied met bossen, heidevelden en akkers lopen.
Zo ook langs de Noordmolen
De schoonheid van het landschap is ook de routeplanners van de 21e eeuw niet ontgaan. De Noordmolen in 2015 ligt op een knooppunt in het fietsnetwerk Twente. Vele wandelroutes doen de watermolen aan, waaronder het Marskramerpad. Deze laatste wandeling gaat richting Borne door het Bokdammerveld; enkele honderden meters na erve Olieslager en erve Voortman loopt links een wandelpad. Wandelend op dat oude stukje postweg krijgt de wandelaar een idee over de begaanbaarheid, de eenzaamheid en de gevaren van wegen van destijds.
Komend vanuit het Hannoveraanse rijk wisten de Hollandgänger en marskramers bij het horen van de heien “ we zijn bijna in Delden, de oliemolen is in werking”.
Voor hen en voor de fietser en wandelaar van nu is de Noordmolen een plek om even stil te staan. Om te genieten van de fraaie natuur of te overpeinzen hoe duizenden mensen langs deze molen zijn getrokken of om even een kijkje binnen te nemen.
Ook u bent van harte uitgenodigd.
18 maart 2015 : Artikel De Noordmolen XI in Hofweekblad
Molenaar Jan Hilverdink
Molens in en om Delden
In de loop der eeuwen hebben in het voormalige richterambt Delden verschillende molens gestaan. Een paar zijn gelukkig nu nog geheel of gedeeltelijk intact en laten we er voor zorgen dat ze voor ons nageslacht bewaard blijven.
Molen Stad Delden
In de stad Delden heeft een windmolen gestaan. Op een plaats, genoemd ‘de Molenberg’, t.o. de voormalige Synagoge aan de Noordwal, stond de stadskorenmolen, waarover één van de Schepenen der stad Molenmeester was.
Deldeneresch
Een akte in het huisarchief van Twickel uit 1423 vermeldt het bestaan van een windmolen binnen de stadswal van Delden. De eerste windmolen gebouwd door Twickel, op de Deldeneresch moet van hetzelfde type zijn geweest als de molens die Jacob van Deventer in 1560 op zijn plattegrond van Delden tekende: een standerdmolen. De standerdmolen was het oudste houten type windmolen in Nederland. Vlak ernaast stond op het grondgebied van Stad Delden een tweede molen, in 1549 gebouwd door het stadsbestuur. In 1640 kwam deze Nieuwe Molen in eigendom van Twickel.
In de tweede helft van de zeventiende eeuw trad een zekere specialisatie op. De Nieuwe Molen ging naast rogge steeds vaker eikenschors malen en werd daarom in het vervolg aangeduid als de Eekmolen. Eikenschors was een restproduct van de houtteelt op Twickel. Van de gemalen schors werd looizuur gemaakt dat werd gebruikt bij het conserveren van leer. De molenaar van de Eekmolen leverde het looizuur onder meer aan het schoenmakersgilde van Delden dat indertijd langs een deel van de stadsgracht een gezamenlijk looiersbedrijf had. De zaken gingen zo goed dat de Nieuwe Molen in 1732 werd omgebouwd tot een echte eekmolen. In hetzelfde jaar werd ook de oude Eschmolen vernieuwd en omgebouwd tot een achtkantige grondzeiler voor het malen van graan. Beide windmolens zijn inmiddels verdwenen.
Oude kaart
Op deze kaart van Jacob van Deventer uit 1560 is duidelijk te zien dat de twee Deldense windmolens op een soort standaard stonden. Het gebouwtje naast de windmolens stelt een zogeheten rosmolen voor. Dat is een molen die door paarden werd aangedreven.
Er heeft aan de Molenstraat vlak bij de windmolens ook nog een rosmolen gestaan , zie plattegrond Jacob van Deventer.
Vlakbij de Eschmolen (Molenstraat 59) bouwde Twickel in 1892 een kleine stoommaalderij zodat de molenaar niet meer afhankelijk was van de wind, maar dat was uitstel van executie. In 1908 werd de stoommolen buiten bedrijf gesteld en omgebouwd tot woonhuis.
Veldmolen
De oudste vermelding van een derde windmolen in de buurtschap Deldeneresch dateert uit 1708. Dit betreft de korenmolen die bekend stond als de Veldmolen. Deze molen verrees in de nabijheid van de tegenwoordige Wienersluis in het Twentekanaal. Aan de Sluisstraat staat nu nog een boerderij genaamd de Veldmolen.
Houtzaagmolen
In 1771 liet Carel George van Wassenaer een vierde windmolen bouwen als aandrijving voor een houtzagerij annex graanpellerij. Het bedrijf schakelde in 1883 over op stoomkracht waarna de bovenbouw met de wieken werd gesloopt. De elektrificatie van de molen start in het najaar van 1921 en wordt het jaar daarop voltooid. In 1989 heeft de “Stichting Beheer Houtzaagmolen Twickel” het beheer en het onderhoud overgenomen, daarbij gesteund door een groep enthousiaste vrijwilligers.
Bron: Twickelblad
Molenaar Jan Hilverdink
Jaarlijkse controle/inspectie tijdens Molendag 10-5-2014
Jaarlijks worden de lagers van de Noordmolen schoongemaakt, geïnspecteerd en voorzien van nieuw vet/reuzel of olie. Bij e.v.t. schade of gebreken aan een lager/neuten/sloffen/schalen/e.tc. moet dit direct/later worden gerepareerd/vervangen. (Dit was gelukkig niet het geval).
Bij de kollergang is één lager dat speciale aandacht vraagt en dat is het lager aan de bovenzijde van de steenspil. Dit lager is van het steenwiel (kroonwiel) en is een axiaal/glijlager die gemaakt is van eikenhout en 2 st. hardhouten (pokhout) neuten die zijn opgesloten in een poortplaat van iepenhout. De poortplaat wordt d.m.v. 2 spieën vastgezet/geborgd en met 2 st. poortstokken van grenen, tegen de bintbalk westmuur aangedrukt, deze is te spannen met een kneveltouw. Poortstokken vangen de achterwaartse druk op, die de tap uitoefent op de poortplaat. Het geheel is gedemonteerd, schoongemaakt, geïnspecteerd en voorzien van nieuwe reuzel. Daarna is alles weer gemonteerd. Deze werkzaamheden zijn dit jaar uitgevoerd door Ton Vaarhorst en Marinus Visschedijk.
Op de foto zie je de bovenzijde van de steenspil, de lagerbalk met de 2 st. neuten en de poortplaat.
Molenaar Jan Hilverdink
Knuppelstrop veel gebruikt in molens
Versteviging assen, spillen en balken
Een knuppelstrop is een ijzeren raamwerk die veel gebruikt wordt in een molen. Deze strop wordt gebruikt ter versteviging om houten assen, spillen en soms om een balk. Versteviging gebeurd nabij de plek waar een gat in de balk of as werd aangebracht, bijvoorbeeld om een tapijzer vast te zetten.
Om de strop vast te zetten kan er gebruikt worden gemaakt van spieën of moeren.
Tapijzer
Een tapijzer dient bijvoorbeeld om de koningsas te voorzien van een stalen as die dan kan draaien in een lager. Dit tapijzer kan voorzien zijn van vleugels.
Tapijzer met vleugels.
Knuppelstrop om de koningsas, hier zorgt de strop ervoor dat de stalen astap, stevig vast blijft zitten in het hout van de koningsas.

Deze strop zorgt ervoor dat een lager die uit een aantal (houten)delen bestaat aan elkaar vast blijft zitten.
Deze strop zorgt ervoor dat een lager die uit een aantal (houten)delen bestaat aan elkaar vast blijft zitten.
Knuppelstrop om te zorgen dat de lagers van de kollerstenen in de steenspil, die bestaan uit diverse delen, bij elkaar blijven.
Molenaar Jan Hilverdink
Gegevens uit bouwarchief Twickel
In een handgeschreven: Technische omschrijving – restant fase 1 ( 5 okt 1984) wordt onder punt 5 vermeld:
Het hangereel van het middelste lager van de wentelas te vernieuwen in eikenhout, zwaarte overeenkomstig het afkomend/ afgezaagde/ aanwezig vorig. De lagersteen te demonteren en weer aan te brengen, eventueel samen met het kalf. (deze restant fase 1 is pas in 1989 uitgevoerd).
Afsprakenlijst/verslag behorende bij de bouwvergadering nr. 04. Datum 12 juli 1989.
Middenlager wentelas
Hier staat onder de rondvraag:
Het middenlager van de wentelas functioneert niet goed, omdat de wentelas niet centries loopt wordt er besloten om de lagersteen weg te halen, deze kan later – indien nodig – teruggeplaatst worden.
Actie door: Wintels (Molenmaker uit Denekamp)
In de eerste staat van oplevering 12 juli 1989 is bij: Opmerkingen c.q. te verrichten werkzaamheden onder andere vermeld; Binnenwerk: het verwijderen van de lagersteen onder de wentelas.
In het restauratieplan De Noordmolen te Azelo staat op een tekening vermeld:
Hanglager aan gebintbalk. (Op deze bovenaanzicht tekening is te zien hoe de hangconstructie van het “middenlager” bevestigd is aan de gebintbalk.)
Er was dus tot 1989 een middenlager gemonteerd onder de wentelas. (Dit lager is tot heden niet weer gemonteerd.)
Foto huidige situatie hangereel wentelas.
Molenaar Jan Hilverdink
Naar boven
anker
Kroonwiel, kamwiel en schijfloop
Boven de vuister, zit een bonkelaar. De bonkelaar is een kroonwiel, omdat de kammen dwars, als een soort kroon, in het wiel zitten. Een kroonwiel (kranswiel, wentelwiel, steenwiel) is een kamwiel waarvan de kammen of tanden niet langs de buitenzijde staan, maar als een kroon aan één kant van het wiel zijn aangebracht, dus evenwijdig aan de as. Deze opstelling maakt het mogelijk om een koppel onder een hoek van 90 graden over te brengen. Een kroonwiel werkt in combinatie met een gewoon kamwiel of met een rondsel/schijfloop. Een rondsel/schijfloop bestaat uit een onder- en bovenplaat met daartussen staven. Een plaat bestaat uit vier maanstukken of uit twee maanstukken en twee kalven van iepenhout. De onder- en bovenplaat worden bij elkaar gehouden door spijlbouten, bouten of draadeinden. Om een plaat zitten twee ijzeren banden gekrompen voor het bij elkaar houden van de maanstukken. Een staaf heeft vierkante koppen, waardoor ze na slijtage een kwart slag gedraaid kunnen worden. Deze staven kunnen soms extra vastgezet zijn met een ijzeren wig in de kop. Ook zijn er zogenaamde schietstaven, die onderaan een vierkante en bovenaan een conische kop hebben.
Molenaar Jan Hilverdink
De ontwikkeling van de molen
De oprichting van de Stichting Beheer Noordmolen Twickel, met als voorloper de werkgroep Noordmolen wordt in mei 2015 herdacht en gevierd. In de aanloop naar het 25-jarig jubileum wordt in het Hofweekblad een serie artikelen over de Noordmolen worden geplaatst. Ditmaal de geschiedenis van de watermolen.
Door de eeuwen heen
De ontwikkeling van de molen weerspiegelt eeuwen aan menselijke cultuur. De ontwikkeling begon in de Oudheid met de wrijfsteen, de handmolen en de door dieren in beweging gebrachte molen. De korrels werden gemalen of fijngestampt. De neolithische boerengemeenschappen maakten intensief gebruik van één van de oudste uitvindingen van de Homo sapiens: het malen. Tijdens een archeologisch onderzoek werd een vulkanische rotssteen gevonden uit de periode van tussen 70.000 en 40.000 voor Chr. Dit zou wel eens de oudst bekende molensteen kunnen zijn. Op deze grote leisteenplaat werd oker geplet en gemalen. Dat blijkt uit de groeven en sporen van kleurstof op het oppervlak. We weten dat oker werd gebuikt als kleurstof voor onder andere de rotsschilderingen van Lascaux.
Oudste molensteen?
Dit beeldje stelt een Egyptische vrouw voor die graan vermaalt met behulp van een wrijfsteen.
Vorenstaande is deels ontleend aan de website van het bakkerijmuseum: www.bakkerijmuseum.nl/
Ook in Overijssel zijn maalstenen aangetroffen bij archeologische opgravingen. Onder meer in het Archeologisch Depot in Deventer liggen enkele zeer oude vondsten van wrijfstenen en handmaalstenen.
Rond 6.000 voor Christus wreef men de tarwekorrels fijn tussen twee stenen. Eén steen was uitgehold, hierop plaatste men een andere steen en zo werden de korrels tot poeder verbrijzeld. Hier van afgeleid is de handmolen die is ontstaan in het begin van onze jaartelling. De handmolen (queerne) of roterende molen bestond uit twee stenen, rond van vorm. Hierin werd het graan tussen een vaste (onderste steen) en een draaibare (bovenste) molensteen van ongeveer 30 cm doorsnede fijn gemaakt. Deze stenen worden ook de ligger en de loper genoemd. De Romeinse uitvinding hiervan stamt uit de 1e eeuw voor Chr.
Water- en wind- en rosmolens
De ontwikkeling van wind- en watermolens riep al in de Romeinse tijd een nieuw beroep in het leven: dat van mulder of molenaar. Molens aangedreven door slaven of dieren. Als een paard of ezel werd ingezet zijn we gaan spreken van rosmolens. In Rome trad de watermolen in werking en de arbeid werd uiteraard op slag heel wat lichter.
De Griekse geograaf Strabo (64 voor Chr. – 20 na Chr.) vermeldt voor het eerst een watermolen voor het malen van graan, die Romeinse soldaten in het paleis van Koning Mithridates van Pontus (Anatolia, nu Turkije) zouden hebben gezien. Romeinse ingenieurs verbeterden het schepbord, het tandrad en het wiel dat de kracht diende over te brengen op de as van de molensteen en daarmee het prestatievermogen.
watermolencomplex Barbegal
Het Romeinse Rijk had veel graan nodig voor de voedselvoorziening van legionairs en steden als Rome en Arlas. Bij Arlas in Frankrijk hebben archeologen recent het Romeins ‘industrieel’ watermolencomplex Barbegal gevonden, 16 bovenslagraderen dreven evenzoveel maalstenen aan. De meelfabriek maakte productie op grotere schaal mogelijk met minder menselijke inspanning.
Het was al bekend dat de Romeinen meesters waren in wat we nu watermanagement noemen.
Aquaducten met een verval van 30 – 40 cm per kilometer, badhuizen en loden leidingen voor drinkwater. Er wordt wel beweerd dat de instorting van het Romeinse Rijk is veroorzaakt door hersenverweking bij de senatoren, die loodvergiftiging opliepen.
Verspreiding watermolens
De Romeinen hebben bijgedragen aan de verspreiding over het Romeinse Rijk, dat tot bij de Rijn zijn noordelijke grens, de Limes kende. Het heeft ettelijke jaren geduurd eer de watergraanmolens zich een plaats wisten te veroveren naast de door slaven of dieren bewogen molens. De minder snelle verbreiding der waterradmolens moet voor een groot deel toegeschreven worden aan het feit, dat handqueernen en rosmolens overal geplaatst konden worden, terwijl men – wat de watermolens betreft – steeds afhankelijk was van de aanwezigheid van stromend water. In Engeland zijn bij de door de Romeinen aangelegde wal van Hadrianus fragmenten van onderslagraden, benevens complete maalstenen ontdekt van een drietal watermolens uit de 3e eeuw, mogelijk uit het laatst der 2e eeuw.
Lijn- en olijfolie
Olie werd al in het oude Egypte gebruikt. Net als linnen, waarvan we weten dat in de graven van farao’s resten zijn gevonden. Boeren verbouwden het vlas, waarvan de stengels werden gebruikt om linnen te verkrijgen; fijn, bijna transparant linnen voor de rijken en farao’s en grof linnen voor de boeren en de gewone mens. Het winnen van lijnolie is dan ook niet ondenkbaar voor de oude Egyptenaren; maar daarvan zijn geen harde bewijzen. Dat olie werd geperst in het Midden-Oosten blijkt onder meer uit de Bijbel, waar meerdere keren olijfolie te sprake komt. Of toen al van een oliemolen zoals op onderstaande afbeelding gebruik werd gemaakt vertelt de Bijbel ons niet.
Voor de verspreiding van watermolens naar Oost-Nederland moet meer gedacht worden aan Merovingen en Karolingen. We hebben het vaak over de donkere middeleeuwen, de tijd na de Romeinen van 400 tot 700 na Christus. Recent onderzoek toont aan dat die periode een relatief welvarende tijd was, waarin de Romeinse technologie niet alleen werd gebruikt maar ook verbeterd.
In een volgende deel van deze serie zal de ouderdom van de Noordmolen worden behandeld.
14 januari 2015 Artikel De Noordmolen III in Hofweekblad
Molenaar Jan Hilverdink <
Watertoevoer Noordmolen via de Oelerbeek
De Oelerbeek is een zogeheten watervoerende beek. Dat wil zeggen dat zij het regenwater afvoert uit een groot achterland en daardoor zelden droog staat. Watervoerende beken waren in de middeleeuwen ideale vestigingsplaatsen voor watermolens. Langs de Oelerbeek staan er twee: de Oldemeule in de buurtschap Oele bij Hengelo en de Noordmolen op de Deldeneresch.
Waterlichaam Azelerbeek
Het Waterschap spreekt over het waterlichaam Azelerbeek, een langzaam stromende beek op zandgrond behorend tot het stroomgebied van de Regge. Het waterlichaam bestaat uit de Azelerbeek, Oelerbeek, Nieuwe Oelerbeek, Boekelerbeek, Veldbeek en Rutbeek. Op dit hoofdsysteem wateren verschillende waterlopen af. Het benedenstroomse deel van de Teesinkbeek behoort als zijwaterloop ook tot het waterlichaam. Het waterlichaam ontvangt water van het Nordrhein Westfalische waterlichaam Hegebeek. De bovenstroomse trajecten, Rutbeek en Boekelerbeek, kennen nog een vrij natuurlijke loop. De Oelerbeek stroomt door het landgoed Twickel. De Hegebeek stroomt door de Natura 2000 gebieden Witteveen en Buurserzand. De benedenloop is gekanaliseerd en ondanks waterinlaat zomers stagnant (water dat niet beweegt of stroomt) en onvoldoende watervoerend. De bovenloop valt in droge zomers droog. De basisafvoer van de Hegebeek wordt naar de Azelerbeek geleid. Van nature werd de Azelerbeek gevoed met water van de Buurserbeek.
Boekelerbeek
De Boekelerbeek is vrij afstromend; vanwege de watermolens is er in de benedenloop een vast peil. De beek kan binnen zones van 2 x 15 meter vrij meanderen (75% v.d. beeklengte) en de oevers zijn begroeid met struiken en bomen (75% v.d. beeklengte). De beek is bereikbaar en een vrije transportbaan voor planten en dieren. De maatregelen zijn erop gericht het aandeel karakteristieke riviersoorten te laten toenemen door de stromingscondities te verbeteren, de habitatdiversiteit te vergroten, inundaties te laten plaatsvinden en de passeerbaarheid te verbeteren. Het gaat daarbij volgens de KRW (Kaderrichtlijn Water) om soorten als winde, kopvoorn, bermpje, serpeling en riviergrondel.
In Oele vervolgt de Boekelerbeek haar weg als Oelerbeek tot aan de Noordmolen en tenslotte stroomt zij onder de naam Azelerbeek, in de Bornsebeek en dan (via Loolee, Almelose Aa, Lateraal Kanaal) in de Regge.
Vanaf 2015 zal dit veranderen en stroomt de Azelerbeek via de nieuw aangelegde Doorbraak in de Regge.
Voldoende water
Voor de molenaars van de Noordmolen is het van groot belang dat er voldoende water is om de molen te kunnen laten draaien en in ons geval, voor minimaal een halve dag. Maar als er dan niet voldoende water is, hoe kan dan gezorgd worden dat er voldoende water komt.
Wel: er is een afspraak met Waterschap Regge en Dinkel gemaakt in 2002, dat indien bij langdurige droogte er te weinig water in de Oelerbeek is, gevraagd kan worden om water uit het Twentekanaal. Dit verzoek wordt dan door het Waterschap uitgevoerd. Vanuit Almelo kan men dan via afstandsbesturing water inlaten vanuit het Twentekanaal. Zo blijft het mogelijk om toch met de Noordmolen te draaien.
Voor de molenaars van de Noordmolen is het van groot belang dat er voldoende water is om de molen te kunnen laten draaien en in ons geval, voor minimaal een halve dag. Maar als er dan niet voldoende water is, hoe kan dan gezorgd worden dat er voldoende water komt.
Wel: er is een afspraak met Waterschap Regge en Dinkel gemaakt in 2002, dat indien bij langdurige droogte er te weinig water in de Oelerbeek is, gevraagd kan worden om water uit het Twentekanaal. Dit verzoek wordt dan door het Waterschap uitgevoerd. Vanuit Almelo kan men dan via afstandsbesturing water inlaten vanuit het Twentekanaal. Zo blijft het mogelijk om toch met de Noordmolen te draaien.
Kaartje Waterschap Regge en Dinkel 2010
Verdeelwerken
Verdeelwerk 1 verdeelt het toestromende water uit de Hegebeek over de Usselerstroom (ca. 75%) en de Hegebeek (ca. 25%).
Verdeelwerk 4 verdeelt het water uit de Hegebeek over de Hagmolenbeek (grootste deel) en de Rutbeek (kleinste deel).
Verdeelwerk 6a en 6b, verdelen het water van de Usselerstroom over de Teesinkbeek (afvoer via Boekelerbeek dan Oelerbeek) en de Broekheunerbeek (afvoer via Twekkelerbeek).
Het grootste deel van het water wordt afgevoerd in het Twentekanaal.
Verdeelwerk 10 is een geautomatiseerde stuw, verdeelt het toestromende water over, de Omvloed (die na een kort traject weer in de Oelerbeek uitmondt), de Oelerbeek en de Nieuwe Oelerbeek, die op het Twentekanaal uitwatert.
Kanaal inlaat, is de op afstand bestuurde waterinlaat voor de Oelerbeek en de Twickelervaart vanuit het Twentekanaal
Verdeelwerk 14 (sept. 2002) verdeelt het toestromende water uit de Oelerbeek over de Twickelervaart (ca. 50%) en de Azelerbeek ca. 50%).
Verdeelwerken bij de Noordmolen
Op termijn zullen er een aantal veranderingen plaatsvinden in het waterhuishoudkundige beheer van het waterlichaam de Azelerbeek; dit in het kader van het Pact van Twickel en van het Waterschap Vechtstromen om te voldoen aan Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Waterbeheer in de 21ste eeuw (WB’21). Deze veranderingen hebben ook consequenties voor het waterbeheer en waterverloop in de Oelerbeek en Twickelervaart.
Bron: Waterschap Regge en Dinkel
25-05-2015 Artikel De Noordmolen VII in Hofweekblad
Molenaar Jan Hilverdink
De rechten en strijd om het beekwater
Stuwrecht
Ooit had iedereen het recht een watermolen te bouwen en een stuw of sluiswerk in een waterloop te plaatsen, op voorwaarde dat anderen geen schade leden. Met de komst van de feodaliteit kwam hier verandering in. Het molenrecht, het recht om een watermolen te bouwen en uit te baten, kwam in handen van de landsheer en de plaatselijke heren (bestuurders). Het stuwrecht, het recht om het water van een waterloop tot een bepaald peil op te stuwen en daarmee het rad van een watermolen in beweging te brengen, werd een noodzakelijk toevoeging aan het molenrecht. Degene die beschikte over het molenrecht, beschikte ook over het stuwrecht.
Recht van water en malen
G.J. ter Kuile schreef in 1922 voor de uitdrukking ,,‘t recht van water” is ook te bezigen ‘t woord ,,het recht van maalderij”: “Dit toch gaf den landsheer de bevoegdheid om eene inrichting te bouwen of te hebben, om op een stroomend water koren te malen of olie te slaan” — en tevens gaf het meestal daaraan gepaard gaande recht van molendwang, de molenban, hem de macht om de bewoners van eene bepaalde streek den dwang op te leggen om dáár en nergens anders hun koren en andere gewassen ter bereiding tot meel of olie heen te brengen.
Dwangmolen
Maar H.Hagens schreef in 1978: “ dat zelfs een kasteelheer zijn onderhorigen niet kon dwingen naar zijn molen (dwangmolen) te gaan, blijkt uit een verklaring, waarmee in 1550 de bewoners van het kerspel Delden zich verweerden tegen de eigenaar van Huis Twickel, de drost van Twente:
“De afgevaardigden van het kerspel Delden verklaren tegen de aanklacht van de Drost over het gebruik van de molen in Haaksbergen en Diepenheim, dat ze daar dagelijks en gewoonlijk niet komen en alleen als zij op een andere molen niet terecht kunnen”.
Tijdens hun leven zijn zij daar ook niet geweest. Zij zeggen ook niet te weten , dat zij verplicht zijn naar een bepaalde molen te gaan, dan naar die molen waar zij het eerst hun graan kunnen laten malen.
Aldus hebben hiervoor beschreven gedeputeerden van het kerspel Delden in levende lijve bevestigd en gezworen op de eed van God Almachtig”.
Ruzie
Vooral in droge tijden konden onenigheden hoog oplopen en er zijn ingewikkelde akten opgemaakt om elke belanghebbende zoveel mogelijk tegemoet te komen.
Na diverse kwesties over het water in de Oelerbeek. (stuwrecht, molenrecht, recht van schutten trekken, bevloeiing landbouwgronden, overstromingen landbouwgronden, etc.). Werd op 30 oktober 1751 een overeenkomst gesloten tussen Unico Wilhelm Grave van Wassenaer Heere tot Twickel &&&, en de burgemeesters en gemeensluiden van Delden, waarbij bepaald werd, dat, waar tot dusver de data van weghalen en brengen van de molenschutten nooit precies hadden vastgestaan, deze nu op 25 maart van elk jaar zouden worden gebracht op huize Twickel; dat deze op St. Lamberti, dit is17 september weer zouden worden terugbezorgd en ingezet.
Fransen
De Franse Revolutie maakte in ons land in 1795 een einde aan de molenrechten. In een wereld van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap was bevoorrechting van adel boven het volk ondenkbaar. Het was nog wel zo, dat de nieuwe overheden de oude rechten, voor zover die de eigenaren inkomsten hadden verschaft, afkochten.
Bitter 1864
Waterschappen
Oprichting waterschap De Regge in 1884 leidt in een deel van Twente tot een omwenteling. Tot 1884 loopt Gods water letterlijk over zijn akker. Vrijwel niemand kijkt verder dan het eigen erf. Nu worden verbanden gelegd en een algemeen belang benoemd. Hierin speelt natuurlijk de watermolen met zijn stuw ook een rol. Beken, sloten en riviertjes zijn voortaan deel van een samenhangend systeem dat afwatert op de Regge. En natuurlijk ook in de Dinkel en naar de Vecht.
Hieronder enkele beschouwingen inzake molenrechten en stuwrechten van het waterschap Regge en Dinkel in de Agenda D.B. 20 april 1970
- Een watermolen vormt in het algemeen een belemmering voor de waterafvoer.
- Molenrechten zijn gevestigd tijdens het oude recht. Zij behoren tot de zgn. heerlijke rechten in engere zin. Zij zijn gehandhaafd bij de wet van 16 mei 1829, S 29.
- Er zijn verschillende rechterlijke uitspraken waaruit blijkt dat de onder het oude recht gevestigde zakelijke rechten niet zonder schadeloosstelling teniet mogen worden gedaan.
- De overheid (in vele gevallen het waterschap) kan regelend optreden door het vaststellen van stuwpeilen voor watermolens. Dit betekent een beperking van het molenrecht. Een dergelijke beperking is blijkens de jurisprudentie toelaatbaar, mits deze beperking niet het verlies van het genot en gebruik ten gevolge heeft.
- Het is niet geoorloofd dat de waterstroom langs een watermolen wordt uitgeschakeld bijvoorbeeld door het leggen van een omleiding.
- Wanneer men een watermolen wil opheffen ten behoeve van de verbetering van de waterafvoer is het afkopen van het molenrecht bij minnelijke schikking de aangewezen weg.
Het is zeer dubieus of onteigening van het molenrecht mogelijk is.
Bron: G.J. ter Kuile, H.Hagens en waterschap Regge en Dinkel
11-02-2015 Artikel De Noordmolen VI in Hofweekblad
Molenaar Jan Hilverdink
“Carelshaven” en varen met een zomp langs de Noordmolen
Waar komt de naam “Carelshaven” vandaan en varen met een zomp langs de Noordmolen
In het midden van de zeventiende eeuw ontstond in Delden een tekort aan turf. Daarom besloten de inwoners van het stadje en de boeren van de Deldeneresch om deze brandstof per schuit uit Vriezenveen te laten komen. De weg over Almelo was ‘s winters zo modderig en ‘s zomers zo mul dat aan vervoer met paard en wagen niet te denken viel. Vandaar dat de markenrichter van de Deldeneresch in 1642 de opdracht kreeg om een plan uit te denken voor het bevaarbaar maken van de Azelerbeek. Toen het plan klaar was, moest iedereen mee graven. Want allemaal hadden ze belang bij de aanvoer van turf. Zowel de boeren van de Deldeneresch als de burgers uit Delden.
De kolk van de Noordmolen
Door het bevaarbaar maken van de Azelerbeek konden de turfschepen voortaan tot in de kolk van de Noordmolen komen. Daar werd de lading overgeladen in karren die de vracht naar de plaats van bestemming vervoerden. Na enkele jaren nam het transport over de Azelerbeek zo sterk toe dat de passage van de molenkolk een steeds groter knelpunt werd. Daarom liet Adolf Hendrik van Raesfelt bij de watermolen op zijn kosten een sluis maken die breed en diep genoeg was om de schepen te laten passeren.
De sluis kwam naast de Noordmolen te liggen, in de zogeheten omvloed. Dat is de voormalige bedding van de Oelerbeek die voor het huis Twickel langs liep en het overtollige water om de watermolen heen leidde. Voor de passage van schepen en houtvlotten inde Van Raesfelt sluisgeld. Hij vroeg hetzelfde tarief als de sluis in Almelo die verder stroomafwaarts lag. Via de omvloed konden, de schepen voortaan door het weidegebied voor het huis Twickel naar de Averinksbrug in de Hengelosestraat varen.
Schipper Arend
Naast deze (Averinks)brug, die de grens markeerde tussen Stad en Ambt Delden en die nu nog net binnen de bebouwde kom van Delden ligt, stond destijds een schippersherberg (Hvd Nu staat daar het boerderijtje met de tekst van (Bruggeman). Dit blijkt onder meer uit een aanduiding op de kadasterkaart van 1832. Naast de Averinksbrug staat hierop een pand met de naam Schipper Arend. Het haventje bij herberg Schipper Arend is later gedempt en vormt nu de voortuin van de villa naast de brug (Hvd, nu Jo de Leeuw, vroeger Jeugdherberg ’t Iemenschoer 1929-1965 ). De tuin ligt wat lager dan het maaiveldveld, hetgeen aan de aanwezigheid van het haventje herinnert.
Ondanks de sluis bleef scheepvaart via de omvloed moeizaam verlopen. Want de omvloed heette niet voor niets zo. De hoofdstroom van de Oelerbeek liep rechtstreeks naar de Noordmolen, de omvloed diende alleen maar om het water overschot om de watermolen heen te leiden. Maar een overschot aan water ontbrak vaak in de Twentse waterwegen. Daarom bleef het laden en lossen van goederen in je molenkolk toegestaan. Waarschijnlijk zijn de schippers de molenkolk steeds vaker als eindpunt gaan gebruiken en zijn de sluis bij de Noordmolen en het haventje van Schipper Arend na verloop van tijd in onbruik geraakt.
Carel George van Wassenaer Obdam
Het haventje in de molenkolk van de Noordmolen bleef wel de hele achttiende eeuw in gebruik. Jan Barends, een schipper uit Enter, ontving op 26 oktober 1765 zelfs een premie omdat hij als eerste “met volle zeilen van Zwol komende in de rnolenkolk voor de nieuw gemaakte schoeijinge en craan” was aangekomen. Toch bleef het behelpen, ondanks de renovatie. Vandaar dat graaf Carel George van Wassenaer Obdam met een ander plan kwam. Hij had in Friesland, waar hij boerderijen bezat, ervaring opgedaan met waterstaatszaken en binnenvaart. Dankzij zijn huwelijk met de rijke koopmansdochter Jacoba Elisabeth van Strijen beschikte hij bovendien over het benodigde kapitaal om te investeren.
De Twickelervaart
In 1771 riep graaf Carel de markegenoten van de Deldeneresch bijeen voor een vergadering over het graven van een nieuwe vaart van Delden naar de Regge. Tot de Noordmolen wilde hij gebruik maken van de bestaande bedding van de omvloed van de Oelerbeek. Na de watermolen moest er een nieuw tracé door de heidevelden komen. Om het water op peil te houden zouden hier twee schutsluizen komen. In 1772 ging de eerste spade de grond in bij het dorp Enter, waar de nieuwe vaart in de Regge zou stromen. Dat was echter tegen de zin van de joffers Swanida en Gerhardina Borgerinck, die aan de Regge, bij een haventje met een laad’ en losplaats, de schippersherberg Binnen-Gait bezaten.
Door de aanleg van de Twickelervaart zouden het haventje en de herberg buiten de hoofdroute komen te liggen. Om dit te voorkomen, stookten de gezusters hun Enterse buurt- genoten op om ‘s nachts de aarde weer terug te “smijten” die de arbeiders van Twickel overdag hadden uitgegraven. Graaf Carel liet zich echter niet uit het veld slaan en schakelde advocaat Putman uit Deventer in.
Die verzon een list. ‘s Nachts zette hij mannen met trommels in het veld om bij onraad te waarschuwen. Overdag liet hij op de trommels slaan om de vaart in het graafwerk te houden. Hij versterkte het leger van arbeiders tot bijna vierhonderd man die onder tromgeroffel en hoorngeschal in snel tempo verder groeven. Bier en jenever zorgden voor de rest. Zo werd met vereende krachten de markegrens van de Grote Boermarke bereikt, en moesten de joffers Borgerinck met lede ogen aanzien dat hun herberg Binnen-Gait door het graven van de Twickelervaart zijn klandizie verloor.
Carelshaven
Bij Delden liet Carel George een nieuwe haven graven met daarbij een schippersherberg die zijn naam kreeg: Carelshaven. Hier moesten de schippers van buiten Delden kraangeld betalen. Ook bij de sluizen werd voor schippers van buiten Delden een tarief in rekening gebracht. De elf kilometer lange vaart met twee schutsluizen en twintig bruggen, had ruim 60.000 gulden gekost. Zo kon de graaf zijn investering terug verdienen.
Varen waar geen water is
Vaak hadden de schippers te kampen met lage waterstanden. Om het ondieper worden van de vaart te voorkomen kregen ze te maken met allerlei reglementen. Om de walkanten niet te beschadigen mochten houtvlotten niet breder zijn dan 10 voet, bij hoog water gold 10,5 voet. Om dezelfde reden mochten ze hun zompen tussen de Noordmolen en Carelshaven niet voorttrekken langs de oevers. Op dit traject moesten ze hun scheepjes voortbewegen met behulp van een vaarboom. Op andere waterlopen wierpen schippers dammetjes op om het waterpeil te verhogen op gedeeltes waar bijna geen water stond. Na de doorvaart tot een dammetje staken ze deze door, om verderop hetzelfde procedé te herhalen. Uiteraard kwam dit de bevaarbaarheid niet ten goede. Daarom was dit hulpmiddel in de Twickelervaart ten strengste verboden.
In 1800 vroegen de Twentse fabriqueurs die bij de boeren thuis geweven linnen opkochten, om een verbetering van de vaart. Zij zetten uiteen dat de vervoerskosten van een zomplading de helft waren van de kosten over de weg. De hoge tolkosten langs de wegen, speelden daarbij ook een belangrijke rol. Maar de al gemaakte plannen ter verbetering werden door de dood van graaf Carel op 14 juli 1800 niet ten uitvoer gebracht. Ook de in 1816 opgestelde plannen tot verlenging van de vaart naar Hengelo kregen geen vervolg.
De Twickelervaart bleef voor de scheepvaart in gebruik tot 1871. In dat jaar werd nog het sluisgeld geëind van eenentachtig zompen, terwijl in goede jaren wel vierhonderd zompen per jaar door de sluizen hadden gevaren. In 1865 was de spoorverbinding tussen Twente en Zutphen tot stand gekomen, waarna de scheepvaart snel afnam. Het haventje bij Carelshaven werd gedempt. Alleen de oude havenkade is daar nog te zien; het met keitjes verharde terrein aan de zijkant van het huidige hotel.
Zie tevens het volgende artikel op Wikipedia De zomp is een oud scheepstype, dat vooral werd gebruikt ten oosten van de IJssel (Wikipedia)
Bron: Twickel boekje 2013
Azelermeen
De Azelermeen is een zeer karakteristiek en waardevol landschap. De Azelerbeek slingert zich hierdoorheen als een natuurlijke beek in haar beekdal. Deze beek is een voortzetting van de Oelerbeek die tot aan de watermolen loopt. Deze watermolen heeft ter plekke een grote invloed op het watersysteem. Om verval mogelijk te maken (voor het kunnen draaien van de molen) is de Oelerbeek bovenstrooms opgeleid en is de Azelerbeek direct benedenstrooms van de molen verdiept. Het molenrad bepaalt mede de hydrologische condities in de Azelermeen: verhoging van waterpeil en berging in het beekdal zijn hiervan mede afhankelijk. Het water van de Oelerbeek wordt momenteel via een omvloed om de molen geleid en verdeeld over de Twickelervaart en de Azelerbeek. Het waterschap Regge en Dinkel streeft er naar om nagenoeg de gehele afvoer van de Twickelervaart en de Oelerbeek op de Azelerbeek af te laten. In het reconstructieplan van de gehele Azelerbeek wordt dit nader uitgewerkt. De Azelerbeek wordt hierdoor nog meer als natuurlijk beeksysteem benut.
Bron: waterschap Regge en Dinkel
Molenaar Jan Hilverdink
Watermolen De Oldemeule (Oele)
Zeker sinds de 14e eeuw bevindt zich in Oele een watermolen. De huidige watermolen, De Oldemeule aan de Oelerbeek, dateert uit 1690. Van oorsprong was de molen een dubbelmolen, aan weerzijde van de beek stonden een oliemolen en een korenmolen. De oliemolen is in 1880 buiten werking gesteld en omstreeks 1900 afgebroken. Halverwege de jaren 1980 is geprobeerd de oliemolen te reconstrueren, maar het initiatief is gestrand. De molen is een onderslagmolen, het water stroomt met kracht tegen de schoepen van het rad waardoor het gaat draaien. In droge tijden had de beek te weinig water om de molen draaiende te houden en daarom was aan de korenmolen een bovenslagrad als hulprad toegevoegd. Een dergelijk rad kan bij minder watertoevoer nog werken en daardoor kon het maalseizoen gerekt worden. Bij een bovenslagrad valt het water bovenop het rad in de bakvormige schoepen. Het gewicht van het water doet het rad draaien. Dit rad is niet meer aanwezig.
De molen is tegenwoordig eigendom van Twickel en is in 1979 weer maalvaardig opgeleverd door de gemeente Hengelo.
Molenaar Jan Hilverdink